Natafelen

De avondzon lekte goud over de heuvels. Het lage licht viel op de crèmekleurige tafelkleden die diagonaal over de tafels waren gedrapeerd.
De vrouw met de moeilijke voeten kwam als laatste de eetzaal binnen, haar man in haar kielzog. Ze had zich voor het diner sportief maar netjes gekleed in een veelkleurige, wijde trui, waarin haar uitpuilende romp heen en weer slingerde. De strakke, zwarte broek leek daarentegen nauwelijks gevuld. Haar man was gestoken in een gestreept poloshirt met daarover een donkerblauwe pullover. Kleding die een vakantiegevoel maar tevens aandacht voor stijl en etiquette uitstraalde, moest de vrouw met de moeilijke voeten hem hebben voorgehouden. Er schemerde angst in zijn naar binnen gerichte blik. Zij knikte opgetogen naar de andere gasten in de eetzaal.
De man legde zijn vuisten aan weerszijden van het bestek op tafel en begon het tafelkleed te bestuderen, terwijl zijn vrouw aan de serveerster vertelde hoe heerlijk de vakantie van haar zoon Teun was geweest. Hij had ook zo genoten, terwijl hij niet eens goed weer had gehad. Maar om te genieten, heb je geen goed weer nodig, nietwaar? 
De serveerster glimlachte geduldig. De man bekeek de vorken, messen en lepels aandachtig. Voorzichtig nam hij het verst van zijn bord gelegen mes tussen duim en wijsvinger en verlegde het een halve centimeter. Vervolgens verschoof hij de buitenste vork een stukje. Het werkje vereiste al zijn aandacht. Secuur tikte hij het eetgerei weer dichter naar het bord, zijn hoofd gebogen in opperste concentratie.
‘Wat wenst u te drinken?’ rondde de serveerster het verhaal van de vrouw af.
‘Witte wijn,’ zei de man ineens ferm. ‘Wij nemen een glas droge, witte wijn.’
Daarna werd het stil in de eetzaal. 
De overige gasten, die alles wisten over de vakantie van Teun, de regen die de arme man te verduren had gehad, maar die ondanks alles had genoten, want om te genieten had je immers geen goed weer nodig, waren plotseling aan zichzelf overgeleverd. 
Geschrokken wendde de vrouw met de springerige haren haar blik naar de keukendeur, waardoor de serveerster was verdwenen om de witte wijn te halen. Het was alsof ze daar buiten haar medeweten aan een tafeltje was gezet, zo duidelijk in het zicht van haar man, zo dicht bij hem. Een vreemde, die ze toch al bijna vijftig jaar kende. Onwennig zat ze tegenover hem alsof het om een eerste afspraakje ging. Thuis was ze rond etenstijd tenminste aan het redderen, liep ze tussen keuken en kamer heen en weer, zette ze de pannen op tafel, opende ze een flesje bier en schonk een glaasje water in.  Er was nu geen enkele noodzaak om op te staan om een vergeten opscheplepel uit de keuken te halen of dingen te zeggen als ‘wil je nog zout op je aardappelen’ of ‘stom, ik ben de jus vergeten’. Alles was geregeld en toch was daar dwingender dan ooit een drang om op te staan. Onafgebroken hield ze de deur naar de keuken in de gaten.
De zon stond nu zo laag dat ze de handen van de vrouw met de moeilijke voeten verwarmde. Ze keek de eetzaal rond. Iedereen moest altijd even acclimatiseren. Ze glimlachte vergoelijkend naar de kruin van haar man.  
De vrouw met het vale rood-grijze haar verbrak de stilte. Zij stond onverhoeds op en vroeg fluisterend of iemand er bezwaar tegen had als ze het gordijn ietsjes dicht deed. De zon scheen hun zo in de ogen. Ze wees naar haar blinde echtgenoot. Een goedkeurend gemurmel golfde een moment door de zaal. De serveerster schoot plotseling uit het niets naar het raam en regisseerde de gedeeltelijke verduistering van de eetzaal. Alle gasten behielden zodoende voldoende uitzicht op de parkeerplaats waar hun auto’s geduldig op hen wachtten en hen misschien morgen al naar huis zouden brengen. 
De lange man met de immer spottende glimlach om zijn lippen bestudeerde het plafond. Hij betwijfelde of de vezelplaten in het goudkleurige frame gevat een solide plafondconstructie vormden. Zijn jarenlange ervaring als boekhouder, pardon hoofd van de boekhouding, bij een gerenommeerd architectenbureau had hem geleerd dat systeemplafonds vele nadelen kenden, ook, nee juist, als ze zich van een semi-chique gouden frame bedienden. Hij zou morgen de manager van dit hotel wat tips aan de hand doen.
Hij wenste wel een biertje te drinken, zei hij en vermeed zorgvuldig de ogen van zijn vrouw, die tegenover hem haar springerige haar terug in haar knotje probeerde te duwen. Toen zijn blik per ongeluk toch de hare schampte, knikte ze hem bemoedigend toe. Hij sloot snel zijn ogen en schraapte zijn keel.
De soep bracht verlossing. ‘Laat het u smaken.’ Gerinkel van borden, getik van bestek, gevolgd door het stapelen van serviesgoed en een gefluisterde aansporing van de serveerster om zichzelf te bedienen aan het saladebuffet. 
De lange man met de immer spottende glimlach had zich na de soep onderuit laten zakken, zijn lange benen onder tafel uitgestrekt tot bij de stoel van zijn vrouw. Ze verfoeide dat gehang op zijn rug en prees in stilte de vindingrijkheid van de kok om met een saladebuffet te komen. Dat zou wat beweging geven. Even zou het net als thuis zijn als ze van tafel weg liep om het zout uit de keuken te halen. Ze stond op. Haar man keek weg.
De stilte nam bezit van de rij bij het buffet waar de vrouw met het vale rode haar de boel ophield. Zorgvuldig vulde ze twee borden, één voor zichzelf en één voor haar blinde man.
De salade gaf een kort bescheiden getik van messen en vorken op aardewerk. Ogen dwaalden langs het plafond naar het raam, naar de parkeerplaats.
De man van de vrouw met de moeilijke voeten keek beduusd naar zijn uitgedunde bestek. Hij legde zijn vingertoppen op de tafelrand en begon zachtjes te trommelen.
Buiten rukte de wind de bladeren van de bomen. De lange man met de immer spottende glimlach vond een kastanje geen geschikte boom voor een parkeerplaats. Zorgelijk keek hij naar zijn auto waar de kastanjes omheen stuiterden.
De zon wist zich onbespied en maakte zich nog een moment lang op de heuvelrug voor ze zich achterover van de rand zou laten rollen en de eetzaal haar licht zou ontnemen.
Ineens schalde er een trompet door de zaal. Snel werd het volume door de serveerster getemperd en trompetterde een onbekende muzikant zachtjes bekende liedjes uit voorbije jaren door de luidsprekers. Heel even klonk een zacht zingende stem door de eetzaal. Heel even maar.
‘Teun zal nu wel thuis zijn,’ zei de vrouw met de moeilijke voeten.
Haar man keek niet op, maar knikte met instemmend trommelende vingertoppen. Hij bestelde nog een wijntje.
Het hoofdgerecht werd opgediend. 
De serveerster liep op een drafje langs de tafels om te vragen of het smaakte en of alles voldoende was. ‘Meer dan voldoende,’ riep de vrouw met de moeilijke voeten haar na.
Het meisje deed er alles aan om het tempo erin te houden. Snel ruimde ze de borden af. De lange man met de immer spottende glimlach zei dat de heilbot te zacht was. Dat verbaasde het meisje. 
‘Heilbot moet stevig zijn, niet uit elkaar vallen,’ doceerde hij. De serveerster stapelde knikkend het serviesgoed op en besloot dat ze deze wijze les voor zichzelf zou houden.
‘Jij vindt het altijd nodig om een opmerking te maken,’ siste de vrouw met het springerige haar.
‘Hoezo?’ De lange man schoof onderuit op zijn stoel.
‘Altijd. Altijd moet jij zo nodig iets zeggen.’ 
De lange man grinnikte en richtte zijn blik naar het plafond.
De trompettist begon aan een schlager. De vrouw met de moeilijke voeten wiegde mee op de maat. Ze bestelde nog een kopje thee voor zichzelf en koffie voor haar man. Hij keek geschrokken naar haar op, maar zij had zich al naar het naburige tafeltje gedraaid. 
‘Heerlijk zo, hè? Lekker lang natafelen,’ zei ze tegen de vrouw met het springerige haar.
‘Nou,’ bevestigde deze, vruchteloos zoekend naar meer woorden. Haar man draaide zijn hoofd om en keek geïnteresseerd naar de eerste vertrekkende gasten.
‘Nou zeker,’ herhaalde de vrouw met het springerige haar.
‘Ja echt heerlijk, dat natafelen. Daar heb je anders geen tijd voor, hè. Daar kom je anders gewoon niet aan toe.’
De vrouw met het springerige haar zweeg en bekeek het achterhoofd van haar man. 
‘We genieten er nog maar even van,’ glunderde de vrouw met de moeilijke voeten.
Haar man boog het hoofd wat dieper over zijn trommelende vingers en zag dat er toch een randje vuil onder de nagel van zijn rechter wijsvinger zat.
‘Dat doen we. Ja, dat doen we.’ Het vocabulaire van de vrouw van de man met de immer spottende glimlach was al jaren geleden opgedroogd, vooral in de rubriek ‘genieten.’
De vrouw met de moeilijke voeten keek de eetzaal genietend rond, maar toen wist ze ook niet meer hoe ze het ‘natafelen’ vorm moest geven. Ze begon haar waggelgang naar de uitgang. Haar man volgde. Op de parkeerplaats ging een lantaarn aan.
Halverwege keerde de vrouw zich om en knikte de laatste gasten bemoedigend toe.
Ze hadden nog een lange avond voor de boeg.

ABONNEER JE GRATIS EN VRIJBLIJVEND OP ANOTHERSTORY.NL