De eerste keer dat Mathilda zonder benzine kwam te staan, was ze eenvoudigweg niet gekleed geweest op een bezoek aan het pompstation.
Het ei zoals ze het ovaaltje van de brandstofmeter op haar dashboard noemde, was leeggelopen tot het allerlaatste puntje. Juist toen ze de provinciale weg opreed, begon het puntje met regelmaat op te lichten. Ter hoogte van de brug over het spoor pulseerde het ei driftig als het hart van een ongeboren baby. Het was gezichtsbedrog natuurlijk. Sinds die zwangerschapsecho van twee dagen geleden zag ze overal gejaagd kloppende hartjes.
Het zou zo’n vaart niet lopen. Nog maar een kilometer of vijftien naar het schildershok van Joris en dan weer terug.
Het rijp lag op de velden. Vliezig ijs op de sloten. Aan de horizon prikte de watertoren in de babyblauwe lucht. Ze was er bijna. Mathilda legde onwennig haar hand op haar buik.
Bij de volgende kruising kon ze linksaf slaan en een paar honderd meter verderop bij Ooltgensplaat met een flinke scheut benzine het pulseren tot bedaren brengen. Maar dat was uitgesloten. Ze was er echt niet op gekleed.
‘Hoezo niet op gekleed?’ schetterde haar moeder ’s avonds door de telefoon.
‘Ik had geen rijkleding aan. Geen autorijkleding.’
‘Dat zal die pomphouder een rotzorg zijn, als je maar betaalt.’
Uiteindelijk was ze in de buurt van Oude-Tonge schokkerig tot stilstand gekomen. Aan weerszijden omgeploegde akkers zover het oog reikte, wachtend op het juiste moment om de eerste iele sprietjes van het gewas prijs te geven.
Ze had een uur besluiteloos in de auto gezeten. Ten slotte was ze uitgestapt en over het halfbevroren pad langs een akker naar de verderop gelegen boerderij geglibberd en weer terug, in elke hand een melkfles, gevuld met benzine uit de tractor. Daar was ze natuurlijk ook helemaal niet op gekleed geweest.
Haar moeder zuchtte zwaar in haar oor. ‘Mathilda, ik snap jou niet. Aan de ene kant ben je zo vrijgevochten, zelfs obstinaat met die Joris en zo en aan de andere..’
‘Zo conservatief,’ vulde Mathilde aan.
‘En nou weet-ie nog niks?’ vroeg haar moeder.
‘Nee. Toen ik bij zijn atelier aankwam, was hij alweer weg.’
‘Atelier? Dat vervallen schuurtje op het land van zijn oom. Die jongen wordt nooit volwassen, Mathilda. Hij zal zich geen seconde om je kind bekommeren. Dat geef ik je op een briefje.’
‘Ik zag helemaal geen kind op het scherm, alleen donkere, korrelige schaduwen rond dat ene witte pulserende knopje.’
Het bleef lange tijd stil aan de andere kant van de lijn.
‘Mathilda? Weet je zeker dat je dat kind wilt houden?’
‘Ze heet Sofie.’
Mathilda probeerde het haar moeder niet eens meer uit te leggen. Autorijden deed je in stijl. Er hoorde gepaste kleding bij. Mathilda reed niet voor niets Fiat. Altijd Fiat. Italianen hadden stijl. Soms vond ze het jammer dat ze het geld voor haar Fiat bij elkaar verdiende met Frans. Lerares Italiaans, dat zou helemaal stijlvol zijn geweest.
Het eerste wat ze haar brugklassers leerde was de zin: Quand on entre la classe, on dit: bonjour mademoiselle. De kinderen moesten de zin niet alleen begrijpen, uitspreken en schrijven, maar iedere ochtend ook daadwerkelijk gebruiken. ‘Bonjour mademoiselle.’ ‘Bonjour Priscilla, Bonjour Leroy, Bonjour Vincent, tu as complètement rétabli?’
Ook dat had met stijl te maken.
Haar moeder begreep dat niet. Ze kon het niet rijmen met haar ‘gerommel met Joris’.
‘Ma, jij hebt het over burgerlijkheid en ik over esthetiek.’
‘Wat is er mooier dan een man die kiest voor een vrouw en met haar trouwt, vooral als ze zwanger van hem is. Dat vind ik schoonheid, Mathilda.’
‘Nee, dat is zoals het hoort. Dat is burgerlijke moraal. Daar is op zich niks moois aan.’
Zij en ma begonnen zichzelf te herhalen en dat was lelijk, heel lelijk.
De tweede keer had Mathilde niet helemaal zonder benzine gestaan. Eigenlijk wilde ze nooit veel zeggen over die tweede keer. Ze was net op tijd naar het pompstation gereden, waar ze al gauw half naakt op de achterbank belandde met het hoofd van een pompbediende tussen haar benen. Met als enige aanbeveling dat hij een EHBO-diploma had, begon hij tussen haar dijen te wroeten. Na een krappe twintig minuten, die aanvoelden als een etmaal, trok hij rood bezweet een krijsende Sofie op de achterbank. De motorolie onder zijn nagels mengde zich met haar bloed. De achterbank was onherstelbaar verwoest. Een maand later wisselde ze haar Fiat 500 in voor een gloednieuwe Spider.
Haar moeder vond dat geen verstandige keuze voor een jonge moeder. Zo jong was niet.
Het leek alsof Sofie in de baarmoeder die twee gebeurtenissen bewust had meebeleefd, want ze ontwikkelde zich tot een oplettend, maar tikkeltje angstig kind, gefixeerd op ieder waarschuwingssignaal. ‘Wat is dat rode lampje, mam? Waarom knippert dat lichtje?’ Mathilda zorgde er daarom op het fanatieke af voor, dat de benzinetank goed vol zat. De brandstofmeter zakte zelden onder halfvol. Alles had ze voor Sofie over gehad.
Was het dan raar dat ze op Sofie’s begrip had gerekend, toen ze op een van haar verjaardagen – ze was de tel kwijt, maar het was in ieder geval ver na haar pensionering – ontdekte dat de brandstof met meer kracht dan anders door de slang werd gepompt. Tenminste dat moet het zijn geweest, want de slang sloeg uit haar handen en de benzine spoot over het dak van haar Fiat.
‘De mensen hebben geen geduld meer tegenwoordig,’ zei ze tegen Sofie. ‘Alles moet snel. Ze hebben hogedruk op die benzinepompen gezet, want een paar minuten moeten wachten tot je tank vol is, dat pikken de mensen niet meer.’
Sofie sloot de voordeur achter de laatste verjaardagsgasten.
‘Misschien dat jij voortaan..?’
Sofie had haar op haar eigen manier proberen te helpen. Zonder iets te zeggen was ze met koffiekopjes en gebakschoteltjes naar de keuken gelopen en had daar met veel gekletter de afwas gedaan. Ze had de keuken een extra sopbeurt gegeven en de verjaardagscadeautjes mooi uitgestald op het dressoir. De boodschappen, de was en wat huishoudelijke klusjes, meer zou Sofie niet voor haar doen. Alles had ze voor Sofie over gehad.
Voor een volle benzinetank was ze voortaan op neef Jan aangewezen.
Mathilda stapt behoedzaam op het balkon van haar appartement, schermt haar ogen af tegen de zon die nog laag aan de hemel staat en kijkt neer op het rode dak van haar Fiat op de parkeerplaats. Ze zal met de benzine nog zuiniger aan moeten doen.
Een reiger landt op de lantaarnpaal tegenover haar appartement. Op de uitbottende takken van de iepen langs de parkeerplaats oefenen twee merels hun trillers. Haar badjas beweegt langs haar kuiten in het zachte windje. Een uitstekende dag voor haar roze colbert.
Mathilda wankelt op haar tenen voor de open kastdeuren. Ze zal Sofie vragen om de roede nu echt eens lager hangen. Ze kan bijna niet meer bij de klerenhangers. Waar is haar crèmekleurige broek? En de enkellaarsjes in dezelfde kleur? Misschien kan Sofie meteen de planken waarop haar schoenen staan wat hoger plaatsen, zodat ze niet steeds hoeft te bukken.
Er moet nog ergens een bijpassende zijden sjaal liggen. Ze laat zich op het bed zakken en woelt door de laden. Joris bracht hem mee uit India, toen hij zich aangesloten had bij de Bhagwan. Daar in de middelste lade, de perfecte kleurencombinatie roze en oranje. Ze bindt hem om haar haren, niet als een huisvrouw of moslima, maar als een filmster. De zijden lap dubbelvouwen en als een driehoek om haar hoofd leggen en dan de punten voor haar hals langs kruisen en achter in haar nek samenknopen. Ze moet even haar armen laten rusten en het dan opnieuw proberen. Ze heeft geen haast, toch?
Uit de onderste lade vist ze haar crèmekleurige leren handschoenen. Zonnebril mee. Ze knikt goedkeurend naar haar spiegelbeeld.
De gang naar de lift is lang, maar leeg. Ze heeft geen zin in nieuwsgierige buren. Een man wandelt langs haar naar de lift, houdt even de liftdeur open. Hij glimlacht verontschuldigend, tikt op zijn horloge en laat de liftdeur dichtvallen.
De deur van het laatste appartement op de gang vliegt open.
‘Mathilda, wat zie je er weer prachtig uit. Ga je op pad?’
God, Joke heeft achter de deur gelegen. Dat kan niet anders. Joke deint haar al voorbij en drukt op ‘Lift komt’.
‘Waar gaat de reis deze keer naartoe?’
‘Ik weet het nog niet. Een beetje toeren.’
‘Komt Sofie je halen?’
De liftdeur zwaait open. ‘Dag Joke, fijne dag. Ga ook lekker naar buiten. Het is prachtig weer.’
‘Ik krijg bezoek. Het is zondag, Mathilda. Dat ben je toch niet vergeten?’
Zondag? Nee, natuurlijk is ze dat niet vergeten.
Als ze de lift uitstapt, botst ze tegen een forse vrouw op. Priscilla staat er op het kaartje op haar borst. Het kind heeft nog in haar klas gezeten. Hopeloos in Frans. In alles eigenlijk.
‘Toch niet weer in de auto, Mathilda?’
‘Jazeker. Mais oui, mademoiselle Priscilla.’
‘De mensen klagen over de geluidsoverlast, Mathilda. Je laat de motor zo loeien.’
‘O ja? Maar is klagen niet het dagelijkse werk van de bewoners in dit complex?’
‘Ze hebben last van de uitlaatgassen.’
‘Mademoiselle, ik rijd ongelood.’
Priscilla haalt haar zware schouders op en schudt haar hoofd. ‘Wil je dan in ieder geval niet steeds toeteren?’
‘Toeteren, mejuffrouw Priscilla? Toeteren? O, je bedoelt claxonneren? Ik zal eraan denken. Au revoir.’
Ze steekt de parkeerplaats diagonaal over. De zon verwarmt haar kruin en rug. De winterse kou is definitief uit de lucht verdwenen. Ze probeert haar hoofd iets meer te heffen om de warmte op haar gezicht te voelen. Straks nog eens proberen als ze houvast heeft aan het portier.
Het slot van de auto reageert niet meteen; met twee handen probeert ze de sleutel recht te houden. Het lukt. Ze zoekt steun tegen het geopende portier, leunt wat achterover en voelt de zon op haar wangen.
Nu eerst het rechterbeen en dan opschuiven in de stoel, het linkerbeen bijtrekken. ‘Af Mathilda’, zegt ze hardop. ‘Je bent af. Je hebt je handen gebruikt om je linkerbeen de auto in te trekken.’ Ze frummelt de sleutel in het contact en draait hem een klein slagje. De benzinemeter. Ja Sofie heeft gelijk. Dat was gewoon een wijzertje. ‘Mam, toen ik in je buik zat, waren er nog geen digitale, knipperende brandstofmeters, die op een eitje leken.’
Dat weet ze allemaal wel, maar mag een mens geen verhaal meer vertellen. ‘Je kunt zo smeuïg vertellen,’ zeiden ze vroeger op school. Tegenwoordig ben je, als je je fantasie gebruikt, meteen dement. ‘Je gooit alles door elkaar, mam. Je hebt de echo’s van mijn kinderen gezien. In jouw tijd waren die er helemaal niet.’
Daar gaat ze niet eens meer tegenin. Die echo weet ze zeker. Ze kreeg als een van de eersten een zwangerschapsecho omdat ze al bijna veertig was. Maar ze spreekt niemand meer tegen, houdt wijselijk haar mond, anders is ze weer obstinaat. Niet alleen dement, maar ook obstinaat.
Priscilla zegt ‘lastig’, want die kent het woord obstinaat niet. Niet in het Frans en niet in het Nederlands.
Haar gehandschoende handen liggen op het stuur. Waar zal ze eens naartoe gaan?
Een tochtje naar Joris. Ja, dat is leuk. Zou hij nog altijd in dat hok op het land van zijn oom zitten. Alleen daar mocht ze komen. Alleen in zijn atelier.
Ze zet de auto in zijn vrij en start nog niet meteen. Ze moet zuinig zijn met de benzine. Ze controleert in de spiegel hoe haar zonnebril staat. Ze werkt haar lippen bij.
Daar gaat ze. Het Haringvliet schittert zilver onder de Moerdijkbrug. Ze rijdt door Brabant. Door Brabant is leuker dan over Rotterdam. De dorpjes Lage Zwaluwe, Fijnaart. Ze ziet ze liggen, zilverachtig blinkend in de zon. De door snelwegen doorsneden dijkjes, de akkers die platgewalst liggen klaar te stomen voor het volgende industrieterrein. De boerderij. Hoe heet hij ook al weer? Mariahoeve? Die zal nu praktisch op de snelweg liggen.
Even starten. Even het geluid van de motor erbij. Gewoon stationair laten draaien, dat is zuinig genoeg. Vorige week is ze nog naar de Veluwe gereden. Garderen, Nijkerk, Barneveld. Het was nog lang niet zover, maar ze had zich ingebeeld dat de heide in bloei stond. Een paarse gloed tot aan de horizon, aan weerszijden van de zandwegen.
De brandstofmeter schiet naar het rood. Snel zet ze de motor uit.
Zo vaak komt neef Jan niet. Alleen met kerst. Ze telt op haar gehandschoende vingers de maanden tot de kerst. Nog negen maanden. Nog negen maanden tot neef Jan komt en de tank vol zal gooien. Nog negen maanden stilte, stilstand, verder sterven in het complex achter haar.
Misschien dat Sofie haar toch wil helpen? Of Priscilla? Of misschien zelfs Joke?
Nutteloze vragen.
Kom op, Mathilda. Ze draait de sleutel in het contact om. De motor slaat aan. Waarom ook niet? Ze heeft het jaren gedaan. Ze weet nog precies hoe ze de benzinedop moet draaien, met een snelle beweging vanuit de pols, anders draai je hem scheef. En als dat lukt, rijdt ze echt over de Moerdijkbrug en zal het Haringvliet onder haar glinsteren. En als dat lukt, rijdt ze door naar Frankrijk. Waarom niet?
Ze schuift naar het puntje van de stoel en voelt hoe haar laarsjes de pedalen raken.
Eerst in zijn één, handrem los en draaien aan het stuur. Ze geeft gas en schiet naar voren. ‘Draai, draai, draai.’ Nu keurig tussen de rijen auto’s door, niet te kort langs de heesters en bloemperken. Ze is bijna bij de uitrit. Vlak voor ze de schuine stoep van de parkeerplaats afrijdt, rechtsaf de straat in, ziet ze Sofie aan komen fietsen, twee gevulde boodschappentassen aan het stuur. Het is zondag vandaag. Helemaal vergeten. Remmen lukt niet zo snel. Dat hoeft ook niet. Sofie heeft de huissleutel. Ach wat ziet dat kind er armoeiig uit. Die vormeloze spijkerbroek, zo’n verschoten roze bodywarmer over een blauwe fleecetrui. Trek toch eens iets leuks aan, kind. Ook na je veertigste, moet je nog een beetje je best doen, Sofie. Dat is niet ouderwets. Dat heeft alles met stijl te maken.
De motor gromt en giert als een monster. Ze moet doorschakelen. Als ze Sofie passeert, claxonneert ze tweemaal kort. Dag Sofie, je laat jezelf wel even binnen hè?
Sofie springt van haar fiets en kijkt met grote ogen naar haar moeder achter het stuur van haar Spider.
God, god, Sofie, twee kleine claxonnetjes, daar hoeft je toch niet zo van te schrikken. Met haar crèmekleurige leren wijsvinger beroert ze nog eenmaal de claxon. Een plaagstootje voor Priscilla.
ABONNEER JE GRATIS EN VRIJBLIJVEND OP ANOTHERSTORY.NL