Jonge Menke (1) – fragment uit Waterscheiding, een roman

(foto: Hélène Desplechin embedded Getty Images)

Fragment jeugdjaren hoofdpersoon Menke van ‘t Hof
Het huis was gekrompen. Plotseling. De kamers waren geslonken tot poppenvertrekjes en de glas-in-lood-deuren tussen de voor- en achterkamer waren nauwelijks groot genoeg om papa Mees door te laten. Toen hij binnenkwam, schoof hij zijwaarts tussen de deuren door. ‘Hallo Menneke. Je bent alweer gegroeid.’ Papa Mees liet zijn enorme hand op zijn hoofd vallen en woelde door zijn krullen. ‘Ga jij maar televisie kijken. Mama, Paul en ik moeten even praten.’
Dit was vreemd televisiekijken. Het was een opdracht. Geen seconde mocht hij zijn ogen van het scherm afwenden. Dat was wat papa Mees bedoelde. Een opdracht, omdat hij hem er nu niet bij kon hebben, zoals hij hem helemaal niet kon gebruiken. Papa Mees had het net heel duidelijk gezegd in de voorkamer. ‘In mijn leven past nu geen kind, Lea.’
Papa Mees zette de televisie aan op het kindernet en draaide het volume op. Mama en Paul zaten al in de voorkamer. Mama had kleine Stef op schoot. Die mocht er natuurlijk weer wel bij zijn. Papa Mees sloot de tussendeuren achter zich, gaf er nog een extra ruk aan om het laatste stroeve kiertje dicht te maken.
Winnie de Pooh was op tv. Zo’n kinderachtige film. Hij had hem al duizend keer gezien. Vrolijk wandelden Pooh en Knorretje door het bos. Het enige waar Pooh zich zorgen over maakte was honing en het kwam altijd goed. Lekker makkelijk.
Nee dan hij, Menke, hij had dagenlang op water, wilde aardbeien en pindakaas geleefd. Niks geen Knorretje, Konijn of Teigetje of Janneman Robinson die hem kwamen helpen. Hij wilde ook helemaal niet geholpen worden.
Gebrom klonk op uit de voorkamer. Schichtig keek hij naar de schimmen achter de glas-in-looddeuren. Mama en Paul zaten op de bank. Stef sliep tegen haar borst. Mees in de grote leunstoel ertegenover, boog ver naar hen over. Papa’s donkere stem kriebelde in zijn onderbuik. Paul sprak gejaagd. Ze hadden het over hem. ‘Menke is te ver gegaan, Mees,’ zei mama. Mees bromde wat en Paul kuchte. Hij snapte er helemaal niks meer van. Eerst waren ze doodongerust geweest. Ze hadden alles gedaan om hem terug te vinden. Duikers hadden zelfs de rivierbodem afgezocht. Vanuit zijn schuilplaats had hij ze bezig gezien in hun zwarte duikerspakken. Ze waren zo blij geweest toen hij door de agenten werd thuisgebracht. Zelfs Paul. Waarom hadden ze zo hun best gedaan om hem terug te vinden als ze nu al weer van hem af wilden.
Mama huilde. Hij draaide het volume wat zachter. Flarden van haar snikkende zinnen mengden zich met het opgewonden gekwebbel van Knorretje.
Kleine Stef en haar werk voor opdrachtgevers..ze hield geen tijd meer over voor haar eigen vrije werk. Het was te veel. Ze kon er niet meer tegen. Het was allemaal teveel. ‘Die jongen zuigt me leeg. Hij vreet me op. Hij holt me van binnen uit.’

Hoe vaak had hij deze zinnen niet gehoord. Toen hij vier of zo was ging hij stiekem ’s nachts naar mama toe om te kijken of ze nog wel in haar vel zat. Of haar huid niet als een lege zak in een hoopje op de grond lag, leeggezogen, uitgehold door…hem. Mees stuurde hem altijd weg. ‘Doe niet zo idioot, Menke.’ En tegen mama: ‘Je moet ophouden met hem onzin op de mouw te spelden, Lea. Die jongen heeft al te veel fantasie. Hij is al bijna net zo knettergek als jij.’ Met een snelle draai gooide hij Lea op haar buik en zette zijn handen in haar taille. ‘Fraai stelletje zijn jullie.’ Lea kronkelde en giechelde toen Mees haar begon te kietelen. ‘Knettergek, knettergek.’ Knettergek, zoals Mees het tegen Lea zei, klonk veel liever dan idioot. Zijn voeten werden langzaam ijskoud op de houten vloer. ‘Sta je daar nou nog, Menneke? Hup naar bed.’

Ineens hoorde hij Pauls stem, maar papa Mees onderbrak hem. ‘Hou jij je er buiten, Paul. Het is jouw kind niet.’ Nee, goed zo papa, Paul moet zich niet met ons bemoeien.
‘Dat je nog een kind hebt, Lea, daar heb ik niets mee te maken. Dat is jouw – onverstandige – keuze.’
‘Mees!’ Mama snikte smekend.
Met luid gepiep schoven de tussendeuren open. Zonder iets te zeggen drukte Mees op de volumeknop. Iejoor balkte luidkeels. Papa Mees nam de afstandsbediening mee naar de voorkamer.
Over het scherm stuiterde Teigetje. Hij was zijn streepjes kwijt. Dat was wel even grappig. Het gedempte praten begon weer. Straks zou mama komen en hem tegen zich aantrekken op het bankje voor de televisie. Samen zouden ze de film uitkijken, terwijl zij zijn krullen om haar vingers draaide. Dan zou ze sorry zeggen en toegeven dat het te lang geleden was dat ze samen avonturen hadden beleefd. Ze zou zeggen dat ze heel goed begreep dat hij er daarom alleen op uit was getrokken. ‘Livingstone,’ zou ze zeggen. ‘Onze expeditie is niet mislukt. We zijn elkaar even kwijtgeraakt, maar alles komt goed, nu we weer samen zijn.’
De tussendeuren schoven open. Mees’ zware lijf vulde de opening.
‘Ga je mee, Menneke? Kom jij gezellig een tijdje bij mij logeren?’ Papa Mees legde zijn hand in zijn nek en bestuurde zo zijn lichaam. Geen kans een andere weg te gaan dan die papa had gepland. In de gang duwde mama hem een weekendtas in handen. Haar lippen raakten vluchtig zijn wang. De hand omsloot nu heel zijn hals. Er konden geen woorden meer door.

Was toen het borrelen in zijn borst begonnen? Alsof hij een vis had ingeslikt die rondjes zwom in zijn borstkas. Soms hield hij zijn mond wijd open om de lucht te laten ontsnappen. De vis bleef zwemmen.
Met zijn mes trok hij de nerven in het houten tafelblad na. Hoelang had papa deze tafel al? Papa Mees schreef met stroop zijn naam op een pannenkoek. Hij keek lang naar het resultaat en zei toen: ‘Je bent te ver gegaan, Menke. Dat snap je toch wel?’
Hij snapte niks, alleen dat het koud was in het huis van Mees.
‘Waarom ben jij eigenlijk weggelopen?’ vroeg Mees na een poos.
‘Maatregelen. Ik moest maatregelen nemen.’
Papa Mees liet zijn vork vallen. ‘Knul, je bent tien. Wat weet jij van maatregelen? Kijk me eens aan. Je hebt iedereen gek van angst gemaakt door zomaar te verdwijnen. Wat was je van plan in dat huis?’
Een koude rilling kroop van zijn nek naar zijn bilnaad. Zijn mes volgde een houtnerf die onder zijn chocolademelk verdween. Het rinkelde tegen het glas.
Hij had geduld gehad met mama. Natuurlijk was ze hem even vergeten toen Paul kwam en daarna Stef. Dat snapte hij heus wel. Maar het duurde te lang. Hij moest haar helpen herinneren. Pas als je iets mist, wil je het terug. Dat had hij laatst nog gemerkt met zijn voetbal. Ze moest hem echt kwijt zijn en dan zou ze hem terug willen. Voor altijd bij hem willen zijn. Bij hem. Bij de rivier.
‘Nou, krijg ik nog antwoord?’
‘Voor mama, ik werkte aan een huis voor mama op haar lievelingsplek.’
Mees stootte een kort lachje uit. ‘Menneke, toch, je bent niet van deze wereld. Denk je echt dat Lea daar wil wonen, in dat krot?’
‘Maar ze houdt zo van het water.’ Zijn lichaam sidderde en met verbazing keek hij naar de lauwe golf chocolademelk met stukjes pannenkoek die uit zijn mond over de vreemde eettafel stroomde.

De wind ratelde door de houten vlonders op het balkon. Papa Mees schudde aan zijn arm. ‘Kom, opstaan, douchen, tanden poetsen. We gaan.’
‘Waarnaartoe?’
‘Dat zal je wel zien.’
‘Moet ik geen pap eten?’
‘Nee we kopen onderweg wel een broodje.’
Papa Mees strikte gehaast zijn stropdas. Buiten was het nog donker. De tafel lag bezaaid met papieren. Terwijl hij staand een kop koffie naar binnen slurpte, bladerde hij ze gehaast door, las hier en daar wat.
‘Kom op, Menke. Schiet eens op.’ Papa Mees duwde hem de badkamer in.
Een tijdlang stond hij met zijn blote voeten op de tegels en keek naar de flesjes op het plankje onder de spiegel. Keurig in het gelid. Geen onderbroeken op de vloer, geen overstromende wasmand, geen poepluiers op de rand van het bad. Geen bengelende bh’s aan het haakje, geen vuilrandje in het bad. Alles blonk. Vlug maakte hij zijn krullen nat en trok zijn spijkerbroek en sweater weer aan. Zijn sweater rook nog een beetje zuur, ook al was Papa Mees gisterenavond meteen met heet water in de weer geweest . Hij schoof zijn blote voeten in zijn gympen. Waar zijn sokken waren?
Papa Mees stond bij de voordeur en gooide de autosleutels van zijn ene hand in de andere.
In de auto hing Mees zijn colbertje aan een klerenhanger. Het bungelde precies voor zijn neus. Hij schoof een beetje naar het midden van de achterbank en keek door de voorruit. Lange, lege wegen zonder broodjes gleden onder de banden door. De middenstreep lichtte helwit op in het schijnsel van de koplampen.
Uit de radio klonk een mannenstem. Sartre was dood. ‘Jeez,’ mompelde Mees, ‘good old Jean Paul. Niet naar de hel hoop ik. L’enfer c’est les autres.’ Mees grinnikte. Wat was er zo leuk aan een dood iemand?
‘Even goed jammer.’ Mees drukte lang op de ruitensproeier. De ruitenwissers joegen in hoge snelheid achter de vloeistof aan.
Rechts achter de rij bomen in de verte gloeide een sliert oranje in de donkere lucht. ‘I can’t tell you why’, zong Mees met de radio mee. Hij trommelde met zijn beide wijsvingers op het stuur. Every time I try to walk away, Something makes me turn around and stay, And I can’t tell you why.’ ‘Dat zijn the Eagles,’ riep hij over zijn schouder. ‘Eagle betekent adelaar. Die ken je toch wel? Ken je dat woord niet? Wat leren ze je op school tegenwoordig?Het liefst zou papa Mees hem de hele dag uit de encyclopedie voorlezen. Mama zei dat papa vroeger, toen ze nog verliefd op hem was, lange krullen had en vol ideeën zat, maar dat hij nu alleen maar feiten en getallen in zijn hoofd had. Als ze heel chagrijnig was, zei mama: ‘Hij heeft zijn meningen verruild voor dollars. En zijn haren erbij.’ Maar dat was niet eerlijk. Papa Mees kon er niets aan doen dat hij kaal werd en.. nou ja het was gewoon niet eerlijk van mama.
Mees draaide zich nu helemaal naar hem om. ‘Een adelaar of arend, die grote roofvogel, dat weet je toch wel.’
Ja natuurlijk kende hij Arend. Zo heette de slimste jongen van zijn klas.
‘Een spanwijdte van bijna 2,5 meter, moet je je voorstellen, Menke, dat er nu een vogel boven ons dak zou vliegen met vleugels van bijna 2,5 meter. Weet je hoe deze band aan de naam Eagles komt?’
Hij kroop weg achter het colbert van Mees. Een stom, sloom zeurlied, dat was het. Liever wilde hij weten wie er dood was of nog beter, waar ze hier broodjes verkochten.
De oranjegloed breidde zich uit, verlichtte het donker in de hemel.
Ineens herkende hij het dijkje, dat haaks op de grote dijk stond waarachter de rivier lag. Onderaan het dijkje doemde langzaam uit de nevel het huisje van opa en oma Landje op. Natuurlijk heetten ze van ’t Hof net zoals papa Mees en hij. Hij was hen Landje gaan noemen vanwege het akkertje dat achter het huisje lag. Het was een restant van het boerenbedrijf dat ze hadden verkocht toen Mees naar de stad verhuisde om er te studeren en het langzaam tot hen doordrong dat hij niet terugkwam. Opa verbouwde er groente.
Oma Landje opende de voordeur. Het liefst had hij zich tegen haar aangegooid, tegen haar warme lijf, zo groot en zacht als een leunstoel. Beter van niet. Hij moest afstand houden en dat begreep oma ook. Ze bekeek hem van top tot teen, gaf papa Mees twee klapzoenen op zijn wangen en legde een hand op zijn schouder: ‘Geweldig Mees, dat je Menke hebt meegebracht. Opa kan wel wat hulp op het land gebruiken nu met die versleten rug. Maar eerst een krentenbol zeker?’ Ze kneep haar helblauwe ogen samen tot iets wat op een knipoog moest lijken.
Mees dronk een kopje koffie, fluisterde met oma, terwijl opa hem meetrok naar het landje en hem voordeed hoe hij de worteltjes los kon trekken. Ze werkten flink door. Hij merkte niks van die versleten rug van opa. Toen ze terugkwamen, was Mees vertrokken.
’s Middags trok oma een fotoalbum uit het dressoir en zag hij hoe papa Mees ooit kleiner was geweest dan oma. ‘Je bent een echte van ’t Hof’, zei oma. Diezelfde krullen. Ze wees naar een foto van een 17-jarige Mees met lichtblonde pijpenkrullen. ‘Alleen dat donkere, dat heb je van je moeder.’
Oma lachte. ‘Je vader was een hippie. De schrik van het dorp. Je lijkt echt op hem.’
‘Ik lijk om niemand.’ Het klonk zoals hij bedoeld had. Oma klapte de fotoalbum dicht.
Het was al weer donker toen Mees terugkwam. Dat kwam door het onweer had opa gezegd. ‘D’r zit onweer in de lucht, jongen.’ Hij wees naar de wolken aan de horizon die samenklonterden tot dreigende torens. ‘Ik voel het aan het klapperen van mijn trommelvliezen. Er is een flinke storm op komst.’
Mees vulde het hele raam toen hij aan de keukentafel ging zitten. Hij hoorde daar niet in zijn donkerblauwe pak, een reus in het huis van Klein Duimpje. De lucht boven de akker kleurde inkzwart. Bliksemschichten sneden het zwart aan flarden en plotseling kraakte de donder. Het leek alsof God met een notenkraker de hemel openbrak.
‘Zitten we niet te dichtbij het raam, Teun?’ vroeg oma.
‘Wees toch niet zo benauwd, mens. Neem een voorbeeld aan Menke, die heeft heel de dag nog geen kik gegeven.’
Vette regendruppels sloegen tegen de ruiten. ‘Waarom blijven jullie niet slapen? Het is noodweer.’ Oma zette de borden op tafel.
‘Geen tijd, ma. Ik moet me nog voorbereiden voor morgen en ik heb niet alle stukken hier.’
‘Menke dan? Als voorproefje?’
‘Ma!’ Mees draaide zijn hoofd met een ruk naar oma. ‘Als het nodig mocht zijn, had ik gezegd. Ik moet dit nog met iedereen bespreken.’ De rieten stoel kraakte onder Mees’ gewicht toen hij zich naar Menke draaide.
‘Ik weet wat een voorproefje is, pap. Ik blijf wel hier.’ Hij boog zijn hoofd. ‘Mij maakt het niet uit. Mij maakt het allemaal niet uit.’