De zingende sirene – Kort verhaal

Er is een brand. Ergens. Het moet een hevige brand zijn. De sirene loeit al zeker een uur. Hij ebt weg en zwelt aan.
Steeds opnieuw passeert hij de voortuin waar ik gehurkt tussen de korenbloemen het onkruid lostrek. Het geluid van de sirene komt weer dichterbij.
‘Wat ben je aan het doe-oe-oen?’
De sirene is stilgevallen
‘Onkruid wieden,’ zeg ik.
‘Wat ben je aan het doe-oeoen?’
‘Ik haal het onkruid weg bij de plantjes.’
‘O.’
‘Ie-joe ie-joe ie-joe’
Met één been zet de sirene zich af en schuift recht op het zadel van zijn blauwe kinderfiets. Hij rijdt weg naar het doodlopende einde van de straat en weer terug tot aan de hoek. Nog altijd is de brand niet onder controle. Heen en weer over de stoep, van einde naar hoek, van hoek naar einde.
Daarachter is het terra incognita. Verboden terrein.
Ik werk verder tussen de korenbloemen en rozen. Alles is vroeg dit jaar. De pioenrozen staan op springen. Aan de overkant vallen katten van schrik door het plotselinge voorjaar uit de boom, weten niet waar te beginnen, aan het eigen nest of dat van de vogels. Zelfs de oude stramme lapjeskat hangt als een boomklever plat tegen de stam, nagels in de schors geplant. Nog beduusd van haar onverhoedse sprong schat ze de afstand naar de grond in. Het is warm, maar de schemer kruipt al winters vroeg de straat in.
‘Ik wil helpen.
Ik wil jou helpen.
Ik wil he-e-elpen, ’
loeit de sirene. Hij hangt over het tuinhek.
Ik strek mijn rug en wrijf over mijn pijnlijke lendenwervels. Ik kijk naar de sirene. Zijn loensende oogjes zwemmen onrustig achter zijn brillenglazen.
´Het wordt te laat. Het is al avond,’ zeg ik.
‘Ik wil helpen. He-e-lpen.’
‘Ik stop ook. Ik zie niet goed meer wat de plantjes zijn. Zie je?’
We kijken samen naar de rozen en korenbloemen die
dezelfde tinten grijs beginnen aan te nemen.
‘O.’
‘Ie-joe, ie-joe ie-joe ie-joe.’

Binnen knip ik de lampen aan en drink een kop koffie. In de verte loeit de sirene.
De sirene is kapot, zeggen ze. Hij functioneert niet normaal. Hij blijft hangen, zeggen ze.
Langzaam valt de duisternis over de stille straat. Ik loop de tuin in en verzamel het tuingereedschap. Kille vochtigheid hecht zich aan mijn trui. Ik klop de aarde van de schoffel. Tussen het geluid van de ploffende aardkluiten door hoor ik zacht gezang. Het komt vanuit het terra incognita. Het zwelt aan. Engelachtig hoog en zuiver. Een heel jongenskoor in één stem. De woorden kan ik niet verstaan, maar de melodie is betoverend.
Ik loop de straat in. Het gezang snijdt helder door de duisternis. Een fietslampje zwaait me tegemoet. Scherp houd ik de zingende sirene in de gaten. In het licht van de lantaarns flitst hij me voorbij. Dan keert hij zijn fiets en verdwijnt weer om de hoek, het terra incognita in. Ik ruk me los van de lantaarnpaal waar ik mijn armen omheen heb geslagen en volg de zingende sirene het verboden terrein in. De jongensstem waait voor me uit.
In het schijnsel van een verre lantaarn zie ik stevig gearmd zijn ouders lopen met de hond.
Soms moeten we heel lang wachten tot Dico moe wordt, de Wiener Sängerknaben in hem eindelijk verstommen en we allemaal kunnen gaan slapen.