In Bergen op Zoom stappen twee zwarte mannen de trein in. Hijgend stormen ze de coupé binnen. Lachend. Ze hebben hem net gehaald, de intercity naar Rotterdam. De jongste man draagt een wit Adidas trainingspak met gouden strepen. De koptelefoon hangt als een ketting om zijn nek. Hij passeert me ritmisch bouncend door het gangpad. Zijn billen heten Bjorn en Borg.
Mannen heb ik vandaag in overvloed gezien. Blonde, soms grijze, maar geen zwarte. Lange Zeeuwen met blozende kaken wezen mij de weg naar de campus van Applied Sciences. Ondanks hun ‘altied rechtuut’ cirkelde ik in vele extra kilometers rond de campus. Het was warm en al snel had ik een andere schoenmaat. Ik voelde het bloed tussen mijn tenen sijpelen. Maar ik was op tijd voor mijn presentatie.
Het zaaltje waar de Zeeuwse zon ferm werd buitengesloten, kon wel wat ironie gebruiken. ‘Avert disaster, mannen van het onderwijs’ riep ik het halfduister in. Een citaat uit The Art of Fielding van Chad Harbach, een honkbalboek. Een leuke binnenkomer op deze middag die iedereen liever aan de Zeeuwse kust had doorgebracht. ‘Wij docenten zijn hele dagen bezig de verveling van onze studenten in toom te houden. Rampen voorkomen. Duizenden studenten in lokalen kalm houden totdat “a succession of birthdays transformed them into adults.” Dat is het doel van het onderwijs. Zo is het toch, heren en twee dames.’
De lome warmte liet zich niet uit het zaaltje schudden. Ik keek in ernstige ogen en zag driftig schrijvende handen. Chad Harbach stond in het verslag. Aan het einde van de middag strompelde ik onder een broeierige lichtgrijze hemel terug naar het station. The Art of Fielding loodzwaar in mijn laptoptas naast een Chateau d’Applied Sciences..
De stiltecoupé in de intercity naar Rotterdam was een weldaad voor mijn voeten. Slaperig volgde ik door het raam de fietsende, roze Zeeuwen in de warme avondlucht in Goes, Kruiningen en Rilland-Bad tot in Bergen op Zoom de deur van de coupé openvloog.
De jongste zwarte man zakt op de bank schuin tegenover mij, aan de overzijde van het gangpad. Hij zit op zijn rug, zijn benen uitgestrekt onder de bank waarop de oudere man is gaan zitten. Deze hijgt: ‘40% korting, man. Bedankt.’
De jongste knikt: ‘Studentenkaart.’ Hij neemt zijn telefoon op en voert een kort gesprek in een vreemde tongval.
‘Spreek jij Kimbundu?’
‘Een beetje.’ De jongste laat zijn telefoon in zijn broekzak glijden.
‘Mijn oma spreekt het nog. Ik kan het wel verstaan. Praten niet,’ zucht de oudere man. De enige taal die ze delen is hun gebrekkige Nederlands.
‘De taal is aan het doodgaan,’ zegt de jongste. Hij zucht. ‘Dat is niet goed. Je moet je taal houden. Je cultuur ook. Niks opgeven.’
De oude man knikt instemmend. Taal en cultuur, hij geeft het door aan zijn kinderen.
Ik glimlach naar de jonge man. Hij kijkt langs me heen.
‘Nederlanders geven hun taal ook niet op,’ vervolgt de jongste. ‘Friesland. Neem nou Friesland. Daar spreken ze Fries. Ze gaan dat niet opgeven hoor.’
‘Nee, dat doen ze niet.’ De oude man buigt zich over naar de jonge man. ‘Wat heb jij moeten leren?’
‘Portugees. Je moet altijd die taal van die ander leren, hè? In je eigen land. De taal van die ander.’ Het rechterbeen van de jonge man wipt in hoog tempo op en neer.
‘Ja, ja….’ De oude man zoekt naar woorden
‘Als je die taal niet spreekt in Nederland, dan moet je die leren. Hup naar school jij, diploma’s halen, dat moet in Nederland. Integreren of anders…
Ik hel over in het gangpad en probeer de blik van de jongste te vangen. Onderwijs. Meningen, ik heb ze in overvloed. Ik ben een verzamelaar.
‘Maar als ze bij ons komen, moeten wij ook die taal spreken,’ vervolgt de man in trainingspak.
‘Je moet altijd die taal van die ander spreken,’ knikt de oude man.
De jonge man schuift onrustig op zijn bank heen en weer.
‘West-Europa en Amerika, ze bemoeien zich overal mee. Het is OK, zeggen ze, dat Khadaffi dood is, zeggen ze.’
De oude man brengt zijn hoofd vlakbij dat van de jongste.
‘O, vond jij hem ook goed?’
‘Natuurlijk,’ zegt de jongste. Nu werpt hij een korte blik op mij. ‘Khadaffi. Hij bracht water waar de woestijn was. Natuurlijk heeft hij mensen dood gemaakt. Dat is nodig bij macht. Als je macht krijgt, moet je mensen dood maken. Je moet mensen dood maken om een heel volk te redden. Obama doet dat ook. Hij doodt onschuldige kinderen in Afghanistan. Hij bepaalt wie er weg moet. Bush was ook zo. Bepalen wie dood moet.’
De jongste raakt op dreef. Luid ratelend neemt hij de geschiedenis door met de oudere man. Zijn rol in het gesprek is beperkt tot het op instemmende toon herhalen van de laatste twee, drie woorden van iedere zin van de jongste man: ‘.. wie dood moet.’
De Russische wapens in Syrië. Het gas en de olie van de Russen. ‘Het is goed dat Rusland wat steviger wordt.’
‘dat Rusland…’ Een timide echo.
‘West-europa , zo arrogant! ze weten niet hoe zwak ze zijn.’
De jonge man spuugt de woorden uit.
‘Zwak ze zijn.’
Van West-Europa stapt de jongste over naar China. Die Chinezen zijn stiekem bezig. Die houden ook vast aan hun eigen taal.’
‘eigen taal.’
‘In Nederland zijn ze als een idioot Chinees aan het leren.
Dat dan weer wel. Geld hè! Alles voor geld.’
Plotseling zijn we weer terug in West-europa. De jongste neemt en passant Hitler mee in zijn betoog over de geschiedenis van West-Europa. ‘Die had wel even 6 miljoen Joden vermoord. Maar ja, de Joden waren op hun beurt weer verantwoordelijk voor de dood van Christus.’
De oude man zwijgt.
‘Zo schijnheilig dat Westen.’ Huisgehouden hadden ze in Afrika, Zuid-Amerika en Azië. Alleen maar stelen. ‘Ze dachten dat wij dom waren, maar we zijn wijs, niet uit boeken maar uit onszelf. En nu moeten we hun dans weer dansen?’
Steeds luider spreekt de jongste man. Zijn toon is grimmig.
De slavernij, de ruilhandel. De spiegeltjes en kraaltjes. ‘Ze hebben de geschiedenis vals gemaakt, die West- Europeanen.’ Hij tikt met zijn schoen tegen de voet van de oude man, die verdiept is in zijn treinkaartje. ‘Want wat doe je als je de geschiedenis op moet schrijven en je hebt gestolen, dan schrijf je het toch mooi op?’
Haat stroomt als vloeibaar gas de coupé in.
‘En ze kwamen met een pistool, he? En wij hadden alleen pijl en boog.’ De geschiedenis wordt een smeerboel. Indianen worden Angolezen. Surinamers sluipen rond in Nieuw-Guinea.
Ik sla The Art of Fielding nog eens open. Avert disaster. Try to sedate until…
‘En die vraatzucht! Die Nederlanders, ze zijn nooit vol hè? De oude man kijkt ongelukkig naar zijn eigen pens en inspecteert zijn 40% korting kaartje nog maar eens.
We naderen Dordrecht. De oude man staat op en schudt de jonge man de hand. Hij waggelt door het gangpad naar het balkon.
‘Zo hoor je nog eens wat,’ fluistert een passagier achter me over het gangpad naar zijn overbuurman
‘Zeg dat wel en het is ook nog eens een stiltecoupé.’
‘Precies! Maar zeg daar maar eens wat van,’ schettert een vrouwenstem.
Ik ga voorzichtig op mijn bebloede voeten staan en schuifel het gangpad in. Inmiddels heb ik geen enkele mening meer, alleen een vage angst dat we nog niet alle rekeningen betaald hebben. 40% korting zal er niet in zitten