Uit: ‘Brieven aan Agnes’

De steen waarop ik zit is bekleed met een groengele, licht walmende fluwelen algendeken. Het is laat in de middag. Ik ben afgedaald naar een strandje tussen de rotsen. Voor me ligt de oceaan. Ik weet niet hoe vaak ik jouw brief gelezen heb, Agnes. Ik ontving hem met maanden vertraging. Je had hem geadresseerd aan de residentie in het meest noordwestelijke puntje van Ierland, maar daar ben ik al vijf jaar niet meer.
Je brief doet me glimlachen. Je brief maakt me onrustig.  Door wat je schreef, besef ik eens te meer, dat ik mijn geschiedenis zelf moet dragen.

And so, you must carry it, or fashion it into a thing that carries itself’, schreef Anne Carson in Nox.

Ach Aai,
toch nog onverwacht
ook ik mis hem,  
ik mis …,
ik mis jou.

Vandaag is de oceaan diep turkoois met hier en daar witte schuimkoppen. Aan de randen kleurt hij donkergroen.  Op de landtong aan de overkant van de baai staat een wit huisje. Ik kan alleen de zijgevel zien: een eenzaam rechthoekje met een trapeziumvormig dak, temidden van grijze kale rotsen. Soms stel ik me voor dat ik in dat huisje woon en dat jij in deze baai op een rots ligt te turen naar de voorbijdrijvende wolken. Jou daar te zien liggen, zou mijn geschiedenis misschien net licht genoeg maken om hem te kunnen dragen.
Hier aan de westkust van Ierland zit ik met mijn rug naar je toe. Ik zie jouw beeld weerspiegeld in het heldere water van de poelen tussen de rotsen. Je doolt rond in de duinen en in Philomena’s huisje. Je neemt de gordijnstof tussen je vingers, doet een paar stappen achteruit om de kleur te beoordelen. Je trekt ze dicht en ziet de gefilterde lichtval op de tafel. Je knikt. Je vingers glijden over de ruggen van de boeken in de kast. Je haren zijn nog steeds witblond, maar nu opgebonden in een knot boven op je hoofd. Je bent in het zwart gekleed, want in de rouw. De hakken van je elegante enkellaarsjes klepperen op de houten vloer.
De wind stuurt een rimpeling door de poel.  Je beeld verdwijnt achter dat van Daaf, wandelend over het duinpad. Ik zie hem op de rug. Niets herken ik aan hem. Ik heb een intens medelijden met die rug. Het stelt me gerust dat Daafs arm steunt op de schouders van een kleine stevige vrouw. Dat moet jouw moeder Esther zijn. Haar haren krullen. Hier en daar schemert er wat grijs door het donkere, bijna zwarte haar.
Mees heft het glas. Hem zie ik van opzij. Misschien herken ik zijn profiel, donker en scherp omlijnd in het lage licht dat door de manshoge ramen van zijn appartement valt. Ik hoor de lach van een vrouw. Haar zie ik niet, maar ik weet dat ze elegant zal zijn.
Jullie bewegen door het leven kilometers ver weg achter mijn rug.
Ik kijk langs de steile rotswand omhoog. Ook al knijp ik mijn ogen samen om in het tegenlicht zicht te krijgen op de top, ik zie niets dan geelwitte vlekken. Ik weet dat Aai en Philomena boven wachten tot ik traag langs het rotspad omhoog zal klimmen, waarna ze met mij mee zullen lopen naar mijn tuinhuisje bij het klooster.
Omdat ik de moestuin bijhoud, mag ik er wonen en mee eten met de nonnen. Ik zing alle gebeden mee met de zusters zonder iets te begrijpen. Ik ga op in de melodie en de klank van de woorden.
De pijn is teruggekomen, maar hij is minder opdringerig. Of misschien heb ik geleerd hoe ik iets kan verdragen. Ik werk hard. Sinds kort ben ik begonnen met het schoonhouden van de refter en de kerk. Ik poets het koper, ik vul de vazen met verse bloemen, zet kaarsen in de kandelaars, ontvang de gasten, maak naamkaartjes voor de bestek-etuis van de steeds wisselende bezoekers. Moederoverste zegt dat ik me uitsloof. Dat ik de kost al lang verdiend heb, als ik de moestuin onderhoud.  Als ik niet werk, maak ik wandelingen over de rotsen en stranden langs de oceaan. Zo val ik ’s avonds makkelijker in slaap.

Lieve Agnes, ik zal je niet meer schrijven. Het zal nooit genoeg zijn. Woorden zijn als cadeaupapier om de feiten. Ze pakken gebeurtenissen in tot een pakketje dat ik in jouw schoot zou leggen. Wat moet jij daarmee? Nee, ik zal je niet antwoorden. Jij zult nooit meer over mij weten dan datgene wat anderen je vertellen.
Ik heb de gebeurtenissen uit het verleden van alle kanten bekeken, er vragen over gesteld om te begrijpen wat er voorgevallen is. De antwoorden zijn die van mij, van mij alleen. Ze zijn niet zuiver. Achter elk feit schuilen verschillende verhalen, door elkaar slingerend met losse draden. Feiten zijn als slecht afgehechte borduurwerken. Ze hebben een lelijke, warrige achterkant. Feiten vormen geen waarheid. Elke poging tot uitleg moet nader verklaard worden. Elke verklaring roept weer nieuwe vragen op.
Moederoverste zegt dat veel dingen in het leven niet uitgelegd kunnen worden.
Het gebeurde. De ene gebeurtenis volgde uit de andere. Nee, volgde niet per se uit de andere, maar op de andere. Niet alles is af te meten aan oorzaak en gevolg; ik zet de dingen liever in de tijd. De ene gebeurtenis niet als gevolg van de voorgaande, maar als gevolg van het verstrijken van de tijd. Seconde, na seconde, na seconde.

Ik liet mezelf verdwijnen. Ik werd onzichtbaar, zoals ik voor jou ook onzichtbaar was en zal blijven. Is mijn verdwijning veroorzaakt door gebrek aan liefde? Nee, in tegendeel. Er was eerder te veel. Geen oorzaak. Het gebeurde en de tijd schreed voort.
Ik heb mijn verleden overleefd. Ik zal het moeten dragen, ronddragen, altijd, terwijl ik koper poets, onkruid wied, gasten ontvang.

So, I must carry it, or fashion it into a thing that carries itself.

Als iets te veel is, deinst het lichaam terug. Als het vuur te warm is, doet de voet een stap achteruit. Als er te veel mensen zijn, trekken de handen een cirkel om het lichaam.
Als de gebeurtenissen uit het verleden te zwaar worden om te dragen, als de dingen niet uitgelegd kunnen worden en samenvloeien tot een golf die je keer op keer omver beukt, wacht het lichaam tot de golf zich terugtrekt, tot alles murmelend water wordt, dat zacht langs de huid wegvloeit, de zee in.
Het leven is als water. Het tilt je op en daalt op je neer, breekt in golven op de rotsen, knabbelt speels aan het zand, vreet zich diep het land in. Het water speelt met je, maakt je bang, werpt omver, overspoelt, reinigt, vernietigt.

Ik ben water.

Het is goed zo. Niets meer verstoren, nu.