Over Brieven aan Agnes:
Lea Graveland leeft teruggetrokken in het oude zomerhuisje van haar uit Ierland afkomstige tante Philomena. Het huisje ligt in een nauwelijks bewoond duingebied aan de Noordzeekust. Ze schrijft dagelijks brieven aan Agnes over haar herinneringen en de gebeurtenissen in het heden. Al schrijvend probeert Lea vat te krijgen op haar verleden met tante Philomena, haar man Mees en zoon Daaf, een lelijke geschiedenis zoals ze zelf zegt. Tot voor kort sprak ze niemand. Daarin is verandering gekomen sinds haar ontmoeting met de zonderlinge oude boer Aai, die aan de rand van de duinen woont.
Op een augustusavond in 1988 had haar man een woord gevonden voor haar gedrag. Ineens wist hij wat hem zo stoorde aan haar.
‘Maniakaal’.
Ze hoort weer hoe tante Philomena in lachen uitbarstte, toen Mees dat woord uitsprak.
Hij moet zelf ook gelachen hebben, maar de stem en lach van Mees kan ze zich niet meer herinneren.
Tante Philomena vond maniakaal wat overdreven. Ze noemde het liever inlevingsvermogen of een teveel aan verbeeldingskracht. ‘Je vrouw, lieve Mees, is een spons. Ze schept nieuwe werelden uit wat ze heeft opgezogen.’
‘Nou, ik word er gek van.’ Mees had zijn hoofd geschud. ‘Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt.’
‘Dat je nou Goethe citeert, valt me een beetje van je tegen.’ Tante Philomena had haar hand op Mees’ knie gelegd, op zijn dij eigenlijk en hem daar laten liggen. ‘Lea is een romantische ziel. Yes, o yes. Maar meer een Brontë dan een Goethe.’
Die avond was ze weer onzichtbaar geweest. In haar bijzijn hadden Mees en Philomena over haar gesproken als was zij hun creatie die hier en daar nog geperfectioneerd moest worden. Philomena gaf Mees gelijk dat Lea af en toe ‘a bit over the top’ was, maar ze weigerde mee te doen aan zijn gepsychologiseer.
Een fijn gespreksonderwerp was ze geweest. Geen vrouw, geen nichtje, geen moeder van het kind dat boven lag te slapen, nee een interessant thema dat tante Philomena en Mees verenigde in een vriendschappelijkheid die ze niet eerder bij hen gezien had. Vriendschap? Nee zeg, dat was het niet. Het was vluchtiger, uitdagender. Ze spraken flirterig lachend met elkaar, hun lichamen op de bank naar elkaar toegebogen. Sensuele spanning omhulde hun gesprek en maakte haar, Lea, tot ja wat? Een kwestie, een hypothetisch geval? Hun aangeschoten gebabbel had zich zo maar knetterend kunnen ontladen in fysiek vuurwerk als Philomena’s knikkerogen niet plotseling haar kant uit waren gedraaid. ‘Mees dear, laten we nog een glas nemen.’
Mees had de fles gepakt en hun glazen gevuld, mompelend over Daaf en de verantwoordelijkheden van een moeder die zij zou verwaarlozen. Vervolgens ging hij door over de Ierse mystiek die Philomena als een giftig uitheems zaadje in de Nederlandse polder had geplant, uitgroeiend tot een verboden vrucht waar zijn vrouw van had gegeten. Alles met een grap, een lach en met woorden als fairies, witches and druids, begeleid door vlugge danspassen en bewegingen waarvan hij veronderstelde dat ze Ierse folklore verbeeldden. Ze had met hen meegelachen om zijn capriolen en haar glas tegen hun glazen gestoten. Ze had toegegeven dat ze af en toe grote woorden gebruikte. Ze beloofde beterschap. Tot in de vroege ochtend hadden ze gepraat en gelachen, platen gedraaid en gedronken.
Ergens rond middernacht was ze bij Daaf gaan kijken. Weerloos lag hij in zijn bedje. Zijn armen licht gebogen en uitgespreid, zijn knuistjes halfopen naast zijn hoofd. Zijn lippen raakten elkaar net niet. Er was niets dat hem verontrustte. Hij sliep geruisloos. Zoals altijd had ze haar hand voor zijn mondje gehouden om zich te verzekeren van zijn warme adem. Toen van beneden het geluid van brekend glas opklonk, smakte hij met zijn lippen. Ze was naast zijn bedje op de plankenvloer gaan zitten.
‘Papa en tante Philomena gebruiken zelf grote woorden. Jij en ik kennen alleen kleine woorden; pap, beer, boek, kus, poes, koe, wind, zee. Zee, vooral zee. Dat is genoeg.’ De herhaling van de woorden had haar gekalmeerd
‘Weet je wat ook een klein woord is? Daaf.’
Bij het horen van zijn naam had haar baby gezucht. Ze had haar hoofd tegen de spijlen gelegd en was misschien in slaap gevallen. In ieder geval was na een tijd Philomena’s zacht roepende stem tot haar doorgedrongen. ‘Sweetie, kom, we hebben bitterballen.’
Pap, beer, kus, poes, koe, boek, zee. Daaf. Zee, zee, zee. Wind, wind
En dan komt eindelijk de razende nacht ten einde. Een windstille ochtend breekt tergend langzaam aan. De hemel is schoongewassen na de felle onweersbuien, die een nachtlang de golven en duinen geselden.
In de moestuin naast haar huisje is het een ravage. Het is te laat in het seizoen om de bonenplanten opnieuw op te binden. Ze oogst de laatste sperziebonen en bergt het tuingereedschap op.
Ondertussen trekt de hemel weer dicht. Ze daalt het duin af naar het weggetje en koerst naar het zuidwesten.
Onrustig.
Op het strand is ver naar het noorden een vreemd soort bedrijvigheid gaande. Scholeksters en strandpleviertjes zijn verdwenen. Is er een nieuwe storm in aantocht? Zelfs de meeuwen zijn vertrokken. Op de verste met zeepokken overdekte paal van de zeewering staat een eenzaam exemplaar als een witte, koninklijke wachter tegen een inktzwarte horizon. Hij draait onrustig met zijn kop. Als ze zich tussen de palen door wurmt, vliegt hij op en verdwijnt over zee.
Weg van haar.
Een miezerregen begint uit de samengepakte wolken te drenzen. Ze doorkruist de duinen, keert terug over de landweg langs de akkers. Verscholen tussen de knotwilgen in de berm heeft ze goed zicht op de boerderij van Aai. Nog steeds geen teken van leven. Alleen dat ene theekopje op de tafel voor het raam, geen millimeter verschoven. Als ze uiteindelijk het uitgestorven erf van de boer voorbij loopt, gaat de miezer over in een striemende regen.
Stil en leeg en nat en koud, allemaal kleine woorden.
Wil je op de hoogte gehouden worden van het verschijnen van nieuwe teksten op anotherstory.nl? Schrijf dan een email naar:
info@anotherstory.nl