Een korte stengel – kort verhaal

(foto: Zoom.nl fotograaf easy42)
Een oude anekdote in een nieuw verhaal.

‘Je zou je haar ook eens moeten laten groeien, Herman.’ Met haar jas nog aan loopt ze achter zijn stoel langs naar de keuken en rommelt er in de kastjes op zoek naar een geschikt vaasje. Haar duim streelt de fluwelen blaadjes van de roos. Een dieprode, bijna paarse bloem heeft hij voor haar uitgekozen. Achter zich hoort ze het ritselen van de krant. ‘Je bent laat terug vanavond, Irene.’
‘Als het wat langer is, je haar, dan kun je het ook wat vlotter kammen. Of eigenlijk niet kammen, maar er gewoon je vingers door halen.’ Ze vult het vaasje tot de rand met water, zodat het stengeltje zich vol kan zuigen.
‘Je hebt nu zo’n keurige boekhoudersscheiding,’ roept ze boven het geluid van de kraan uit.
‘Ik bèn een boekhouder.’ Herman staat plotseling achter haar.
‘Je wàs een boekhouder.’ Ze wringt zich langs hem heen naar de voorkamer.
De roos staat heel mooi op het tafeltje onder het raam. Ze doet keurend een paar stappen achteruit de kamer in. Nog een centimeter naar links misschien.
‘Heb je de nieuwe poloshirts die ik voor je gekocht heb al eens geprobeerd? Vorige week zaten ze nog in de verpakking.’
Ze schuift het vaasje een centimeter naar links. ‘Het is een prachtige roos, vind je niet?’
‘Heb je nog niet genoeg rozen, Irene?’
Ze ziet nog net hoe hij door de deuropening verdwijnt. Het colbertje van zijn nette kantoorpak glimt een beetje op de rug en bij de ellebogen.

Herman begint steeds meer op de buitenste randen van zijn schoenen te lopen, alsof de straatstenen te heet zijn om er zijn hele voetzool op te zetten. In een sjokkerig sukkeldrafje, hoofd wat voorovergebogen, beweegt hij zich naast haar voort. Ze sluit even haar ogen en concentreert zich op de merels. Het is een milde zomeravond. Het park vult zich met zomerse geuren. Nu de dagen lengen en buiten zijn vanzelfsprekender wordt, dijt hun ruimte eindelijk uit.
Ze ziet zijn opgestoken hand pas als de man begint te roepen. Hij zit op een bankje, verscholen in het groen. Naast hem zit Margaret Thatcher in een beige trenchcoat met een hoofddoekje om het asblonde haar geknoopt. Aan hun voeten scharrelen duiven rondom een enorme boodschappentas op wieltjes. De Schotse ruit van het canvas is verschoten tot een vaal, grijs lijnenpatroon.
‘Mooi, hè? Mooi!’ De man wijst naar een paar rode rozen die uit de boodschappentrolley steken. Herman wiebelt op de buitenkanten van zijn schoenen. ‘Ik heb hier geen zin in, Irene.’
‘Wacht. Eéntje voor jou.’ De stem van de man is hees. Hij krabt langdurig in zijn dikke haardos. Herman schudt zijn hoofd. ‘Nee, hou ze maar lekker zelf.’ Hij begint te lopen langs de vijver, blik op de Engelse landhuizen aan de rand van het park.
‘Nee, wacht, wacht.’ De man slingert tussen de bank en een vijver door en haalt hem in. ‘Mooi, hè? Hier pak an. Voor jou en je vrouwtje.’ Hij duwt Herman de roos in zijn hand. ‘Die krijg je niet,’ zegt hij zich wankelend omdraaiend naar zijn boodschappentas met de resterende rozen. ‘Die zijn voor mijn meissie.’
Haar wangen gloeien. Ze slaat haar blik neer. Vanaf de bank volgt Margaret Thatcher uitdrukkingloos het gesprek.
‘Hij heeft wel een korte stengel.’ De man kijkt peinzend naar het takje dat als een lam, half afgerukt pootje aan de forse bloem bungelt. Hij grinnikt en stoot Herman aan: ‘Daar hebben wij allemaal wel eens last van. Van een korte stengel. Ja toch?’ Hij slaat kameraadschappelijk zijn arm om de schouders van Herman. Met de brede zwaai van zijn arm trekt hij een rookgordijn van zware shag en ongewassen kleren tussen haar en Herman op. ‘Wij jongens, dat hebben wij vaker toch? Een korte stengel.’ Herman duwt haar de roos in handen en zet een drafje in, regelrecht naar de rand van het park en de weg naar huis.
De man knipoogt naar haar.

Ze begint door de kleine vaasjes te raken. ‘Vond je niet dat die vrouw op Margaret Thatcher leek?’ vraagt ze, terwijl ze een glazen kannetje met water vult.
‘Margaret Thatcher?’ Herman trekt de afstandsbediening van de televisie onder de kranten vandaan.
‘Ja en hij had iets weg van Richard Burton. Die stem, dat dikke haar en die doordringende, blauwe blik.’
Herman staart haar aan. ‘Mens, heb je hem geroken? Hij stonk een uur in de wind. Gooi weg, dat ding.’
‘Weggooien? Zo’n schitterende roos? Geen sprake van.’
‘Het is diefstal, Irene. Die man pikt rozen uit het park. Jij zet het eigendom van de gemeente in een vaas. Besef je dat wel?’ Ze zoekt naar een plek voor het kannetje. Naast de televisie dan maar.
Herman drukt op de afstandsbediening en morrelt aan het volume Het nieuws komt met luide sirenes de kamer in.
De lichtgele en blauwe streepjes van het nieuwe poloshirt flatteren hem niet. Onderaan zijn meelkleurige armen fladderden zijn handen als bonte kraaien. In het openstaande boord prijkt een bleek befje onder zijn verbrande hals.
Ze wendt zich van hem af en loopt naar het voorraam. De roos op het bijzettafeltje opent zich meer en meer.
‘Moet je kijken. Schitterend hoe zo’n roos iedere dag verder open bloeit. Wat een dapper kort steeltje.’
Herman werpt een korte blik op haar.
‘Misschien moet je gaan sporten, Herman,’ zegt ze. ‘Je sjokt de laatste tijd een beetje. De sportschool in de stad heeft zelfs een zonnebank.’ Ze wrijft over haar blote armen. Herman zapt naar een andere zender.
‘Vergeet je niet de vuilniscontainer aan de straat te zetten?’ Ze sluit zachtjes de woonkamerdeur achter zich.

Na haar avondwandeling glijdt haar linkerschoen uit over een scherpe steen op het tuinpad. Ze wankelt. Bij haar volgende stap knerpt er iets onder haar rechterschoen. Wel verdorie. ‘Herman! Je zou het pad toch vegen vanmiddag?’ roept ze.
Een streepje licht valt door een kier op het tuinpad. ‘De voordeur staat open, Herman!’
Ze duwt de deur verder open. Het tuinpad is nu geheel verlicht. Een  spoor van rozenblaadjes en scherven loopt van het trottoir naar de voordeur. Op de een of andere manier ziet het er niet romantisch uit.
Ze loopt het donkere huis in, de trap op, zijn slaapkamer in. ‘Herman?’ Haar slaapkamer, de trap af, de keuken in. De deur naar de achtertuin staat open. ‘Herman?’
De tuin ligt kleurloos in de schemering. Haar ogen moeten wennen aan het donker. Langzaam onttrekken drie schimmen zich aan de duisternis. Ze staan naast elkaar op het gazon met gespreide armen als de gekruisigden op Golgotha.
‘Herman?’ Ze stapt voorzichtig langs de achterdeur, verder de tuin in. Het buitenlicht floept aan. Plotseling baadt het gazon in het licht. Voor haar voeten ligt de elektrische zaag. De rozenbogen die het gazon omzomen, zijn in honderden kleine plankjes gezaagd. Een tapijt van rozenblaadjes bedekt het gras. Haar Rosa New Dawn, haar Rosa Heritage en haar Rosa Abraham Darby, al haar prachtige rozen met de grond gelijk gemaakt. Hun stevige stengels door de jaren uitgegroeid tot puntige doorntakken, zijn in stukken gezaagd en met bindgaren samengebonden tot drie kruisen. Rond de vlijmscherpe skeletten wapperen drie gestreepte poloshirts.
‘Herman? Herman?’ Haar stem weerkaatst klagerig tegen de tuinmuur en verspreidt zich galmend door het lege huis.